Glaskunst: een liefde op het tweede gezicht

 

Interview met Carl van Hees – door Julia Vié

 

De koperen bel van het glasatelier op de Groenburgwal geeft rinkelend aan dat er voor de vijfde keer vandaag iemand binnenkomt. Carl van Hees, gebogen over een van zijn glazen maskers, schrikt op uit het gemijmer waarin hij zichzelf vaak verliest als hij werkt. ‘Hé, weer een andere haarstijl’, zegt de buurvrouw die in de deuropening staat. ‘Wat is het toch een veelzijdige man hè, verveelt nooit.’ Van Hees lacht zijn brede, uitbundige lach.

Zijn atelier doet denken aan een caleidoscoop: overal waar je kijkt, ontdek je nieuwe stukjes kleurrijk glas. Buren lopen in en uit, er gebeurt altijd wat. Mensen die elkaar niet kennen, komen er samen om gezellig te kletsen. ‘Het is zoals de waterput in een dorp’, zegt Van Hees, terwijl hij zijn dubbele mouwen opstroopt. Hij krijgt het voor elkaar om zelfs een zwarte outfit – al twintig jaar lang de enige kleur die hij draagt – excentriek te maken. 

 

Van Curaçao naar Amsterdam

Het contrast tussen zijn zwarte kleren en de vrolijk gekleurde glazen voorwerpen in zijn atelier kan haast niet groter. ‘Ik denk dat het kleurgebruik in mijn werk door mijn achtergrond komt,” zegt Van Hees, kind van een Antilliaanse moeder en Surinaamse vader. Tot zijn tiende woonde hij op Curaçao. Als gevraagd wordt of zijn karakter net zo kleurrijk is, maakt zijn flamboyante aanwezigheid opeens plaats voor bescheidenheid: ‘Daar moet iemand anders antwoord op geven!’ En als je dat zou vragen aan zijn partner Sjef? ‘Dan zegt hij met volle teugen ‘ja’ natuurlijk!’, lacht Van Hees.

Laatst kwam tijdens het werken aan een van zijn glazen maskers de gedachte naar boven aan zijn vijfjarige zelf, die de lakens van zijn moeder om zich heen drapeerde en een toneelstukje opvoerde tussen de schuifdeuren van de woonkamer. ‘Mijn moeder liet me gewoon mijn dingen doen, en zei altijd: als je maar gelukkig bent. Ik ben blij dat ik die vrijheid heb vastgehouden. Ik zou niet anders kunnen en weten.’ Zijn passie voor creatie stopte dan ook niet bij het maken van aluminiumfoliejurkjes voor zijn barbiepoppen. Op zijn 23ste begon hij aan de modeopleiding van de Gerrit Rietveld Kunstacademie. 

Hij ging in de Bellamystraat in Amsterdam wonen, en sprokkelde zijn geld bij elkaar door schoon te maken in het oude fabriekspand aan de overkant. ‘Ik wist eerst niet eens dat daar glaskunstenaars werkten. Het interesseerde me ook niet, want het was geen mode wat zij maakten.’ Totdat een van hen, de bekende Amerikaanse glaskunstenares Toots Zynsky, hem vertelde dat ze wel een assistent kon gebruiken in haar atelier. Zo leerde hij het vak kennen. ‘Maar ik had totaal niet zoiets van: dit wil ik later doen.’

 

Van kapot naar heel

Na een korte onderbreking waarin Van Hees mode-illustratie studeerde in Breda en als stylist werkte bij de Toneelschuur in Haarlem, ging hij weer bij Zynsky in dienst. ‘Ik had het wel gehad in de modewereld. Al die onaardige mensen…’ Als hij er daadwerkelijk voor zou kiezen om de glaswereld in te gaan, moest hij wel een bijdrage leveren aan het vakgebied, vond Van Hees. Er zijn veel verschillende manieren om met glas te werken, en de meeste glaskunstenaars gebruiken glas in veel meer gedaantes dan slechts zijn transparante vorm. ‘Ik kon wel glas gaan leren blazen, maar dan krijg je een vaas hier en een vaas daar. Die kun je ook bij de Blokker kopen.’ 

Hij wilde glas een ander uiterlijk geven, er zijn eigen ding van maken, maar hoe? Op welke manier kon hij die tactiele ervaring van stof, die hij vanuit zijn modeachtergrond zo belangrijk vond, overbrengen op glas? ‘Ik wilde een structuur creëren die je, net als textiel, moet willen voelen.’ Toen hij langs de snelweg restanten glas zag liggen van een ongeluk, flonkerend in het zonlicht, kwam hij op het idee om van gemalen glas nieuwe vormen te maken door de glaskorrels in de oven weer aan elkaar te smelten. Jaarlijks verslijt hij twee slagersvleesmolens met het malen van de kleurrijke staven glas die hij ‘in altijd veel te grote hoeveelheden’ in Italië koopt. ‘Ik hoop dat mensen die mijn werk zien die hebberigheid begrijpen; dat ekstergevoel bij alles wat glinstert.’

 De techniek die hij gebruikt is een combinatie van fusing, het versmelten van glaskorrels, en pâte de verre, waarbij een pasta wordt gemaakt van fijngemalen glaspoeder. Hij heeft het hele proces zelf bedacht, en het zichzelf aangeleerd. ‘Omdat er niemand anders was die zo werkte, heb ik het in mijn eentje moeten uitdokteren.’ Hoewel meer kunstenaars inmiddels met gemalen glas werken, is hij nog steeds de enige die zijn techniek op zo’n grote schaal gebruikt. ‘Heerlijk, zo in je eentje pruttelen en doen. Ik heb het leukste werk dat er is.’

Van Hees ziet de stappen die hij in zijn werk maakt ook als een onderzoek naar zijn eigen ontwikkeling. ‘Ik wil mezelf blijven pushen in mijn werk, steeds een stapje verder durven gaan. Waardoor ik als persoon dan meegroei.’ Als je zelf in beweging blijft, verandert het beeld dat je door een caleidoscoop ziet mee. 

 

Van shiny naar stoer

Normaal gesproken maakt hij objecten die hij ook wel dust collectors noemt, stofverzamelaars. Hoewel veel werken op schalen lijken, dienen ze niet hetzelfde doel. ‘Ze hebben geen andere functie dan daar gewoon te staan en mooi te zijn.’ In een calvinistisch land als Nederland, waar alles een functie moet hebben, wordt zijn kunst daarom niet altijd even goed verkocht. Grote werken verkoopt hij meestal in het buitenland. Dit jaar doet hij ook mee aan een internationale competitie in Japan.  

Natuurlijk had Van Hees zijn oog wel eens op de vitrines in de Sint Antoniesbreestraat laten vallen, maar hij wist dat zijn eerdere werken onmogelijk achter het glas zouden passen. Toen hij werd gevraagd voor deze openluchtexpositie in de Nieuwmarktbuurt, besloot hij werk te maken van het idee waar hij al langer mee rondliep: het maken van maskers met glas. Waar de expositie vroeger altijd uit foto’s van kunstwerken bestond, is het nu de derde keer dat een kunstenaar originele werken tentoonstelt.

Het idee voor het maken van maskers deed hij op in twee van de vele musea die hij samen met zijn partner Sjef Prick bezocht. Ze bekeken de getekende maskers van Jean-Michel Basquiat tijdens een expositie in Heerlen, en bezochten daarna het Afrikaans Museum in België, waar veel oude maskers te zien zijn. ‘Zo mooi gemaakt, het vakmanschap spat ervan af.’ Voor zijn eigen maskers heeft hij meer gebruik gemaakt van glaspoeder dan normaal, en minder van glaskorrels. ‘Ik had een beetje genoeg van dat shiny, pretty pretty glas. Dit is wat stoerder.’

 

Van gebruiksvoorwerp naar kunstobject

De maskers die Van Hees voor deze expositie heeft gemaakt zijn geïnspireerd op oude Afrikaanse maskers, maar geven er een moderne, abstracte invulling aan. Hij stelde zichzelf de vraag: wanneer is iets eigenlijk een masker, en waarin verschilt dat van een gezicht? Van Hees begon heel figuratief, ‘banaal bijna’, maar liet dat snel los om meer richting abstractie te gaan. ‘Ik denk dat je geneigd bent langer te kijken naar iets dat abstract is, omdat niet alles voor je wordt ingevuld.’

Die verschuiving van figuratief naar abstract is een trend die we al langer zien in de wereld van de glaskunst. Nederland kent een lange geschiedenis in het maken van glas. Vanaf 1920 maakte de glasfabriek in Leerdam al objecten die door kunstenaars waren ontworpen. Pas toen in de jaren 60 een kleine smeltoven werd geïntroduceerd, konden kunstenaars zelf met glas gaan experimenteren in hun studio. Hierdoor verschoof de focus op glas van materiaal voor gebruiksvoorwerpen naar materiaal in de beeldende kunst. In 1966 startte de glasafdeling aan de Rietveld Academie, die veel invloed heeft gehad op de ontwikkeling van Nederlandse glaskunst door de jaren heen. Het was voor het eerst dat glas in Nederland werd onderwezen als een kunstdiscipline, in plaats van als praktische opleiding in een fabriek. Deze nieuwe vakrichting werd beïnvloed door geldende kunststromingen als het naoorlogse abstract expressionisme, waarin de verschuiving van figuratieve naar abstracte kunst duidelijk terug te zien was. Voor Carl van Hees bestaat er wel zoiets als té abstract. ‘Noem me ouderwets, maar ik wil er toch wel graag iéts herkenbaars in kunnen zien.’

Later, toen de massamedia en massacultuur opkwamen, werd er niet meer geloofd in het idee van unieke kunst door een unieke kunstenaar. Hierdoor bewoog de beeldende kunst zich vanaf 1980 meer in de richting van de conceptuele kunst, waarbij het concept achter het werk centraal staat in plaats van de kunstenaar. Het idee moet het vertrekpunt zijn, en aan de hand daarvan moet het materiaal en de techniek worden gekozen. Voor Van Hees zal glas nooit ondergeschikt zijn aan een idee. ‘Ik heb geprobeerd om meer te doen met andere materialen, maar dat kan ik niet.’ Lachend: ‘Ik heb die hersenkwab niet, denk ik.’

 

Van binnen naar buiten

Van Hees stelt zijn kunst nu voor het eerst tentoon op straat. Daarmee geeft deze expositie gehoor aan de kritiek die al sinds de jaren 80 wordt geleverd op de maatschappelijke waarde van kunst. Kunst moet niet alleen toegankelijk zijn voor museum- en galeriebezoekers, maar moet juist laagdrempelig zijn en zich bevinden in de publieke ruimte. Van Hees vindt het een mooie manier om zijn werk te presenteren, en om de waterput van het Nieuwmarktdorp uit te breiden. ‘Zo heeft het publiek direct toegang tot het werk, zonder een huis of muur of galerie ertussen’, zegt hij terwijl hij een nieuw masker de glasoven inschuift. Zijn buurvrouw wacht geduldig aan de grote eettafel tot hij tijd heeft om haar knalrode haar nog een tintje roder te verven.

Het werk van Van Hees kent vele texturen, vormen en kleuren. Net als een caleidoscoop.

Iedereen die vluchtig naar de buitenkant kijkt, ziet hetzelfde. Maar als je zo’n kijker oppakt en er een draai aangeeft, ontvouwt zich een kleurrijke wereld voor je ogen die alleen jij kunt zien. Als je op straat langs de abstracte maskers van Van Hees loopt, geef er dan vooral je eigen draai aan.

 

Julia Vié © 2021